top of page

 

Hoofdstuk 23

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

GETAL. 255 = 12 = 3. Mooi, ontstaan uit 2. Brug tussen tegenstellingen. Twee zaken willen getransformeerd worden. Ergernis en onrust. 

 

KLEUR. Mosgroen. De kleur van het hartchakra is van heldergroen naar mosgroen gegaan. Ik kan even niet tegen de rotzooi die de drie verblijvers hier gemaakt hebben. De ergernis in mij werd getriggerd en legde een ragfijn sluiertje over mijn open hart. 

 

    

 

  Ik hoorde een auto aankomen en   was opgestaan om te kijken wie mij met een bezoek kwam vereren. Een witte Toyota van vrij recente jaargang met open achterbak, reed de droge rivier op. In de cabine kunnen nog twee personen naast de chauffeur zitten. Achterop wel tien. De Toyota hoort bij het meubilair van de gesitueerde bedoeïenen. Net als vroeger de kameel het belangrijkste was om zich te verplaatsen, is dat de laatste vijftien jaar de Toyota en altijd een witte.  

     Ik liep ooit ergens in de woestijn waar op een plek een bruiloft gehouden werd. Er waren twee hele grote witte tenten opgesteld en er stonden wel honderd Toyota’s geparkeerd. Dat is pas een bruiloft. Als iedereen van iedereen familie is, dan zit je zo aan een paar honderd gasten. Twee tenten. Eén voor de vrouwen, kleine kinderen en ongestelde meisjes en één voor de mannen en opgeschoten jongens.  

     Deze Toyota was beladen met drie mannen en een zich tussen wal en schip bevindende jongeling. Hij zat achterop een berg dekens. Hé dekens, zouden ze blijven overnachten? Dat vroeg ik me op dat moment even af. Hij zat op de dekens omdat je anders door elkaar gestuiterd en heen en weer geslingerd wordt achterop de bak. 

    Ik ging ze eens even begroeten: “Marhaba, kifalek” (19). Het leken de drie wijzen uit het Oosten wel en ik had wel zin in wierook, mirre en goud. Bijna helemaal verborgen in hun dikke, lange, wijde, met wol gevoerde en goudgalon en blauwe biezen afgezette overjassen, kwamen ze aangeschreden. Inderdaad. Het is februari en nog best koud in de schaduw en de wind. Wel blote voeten en slippers.  

 

Ze zien er altijd mooi uit in hun dracht van witte, bruine en zwarte thobe (6). Hun witte keyfe (20) straalt als een aureool om het hoofd. De keyfe wordt op zijn plaats gehouden door de zwarte dikke tuga (21). Ze lijken ook altijd schoon, de mannen. Ik ruik ze nooit. Een niks-geur. Of kom ik nooit dichtbij genoeg? De afstand tot nu toe vind ik perfect. Trouwens, je wordt niet steeds vuiler en vuiler in de woestijn. Het lichaam heeft een zelfreinigend vermogen in deze wereld volgens mij. Ik heb mijzelf ook weken niet echt gewassen. Mijn kleding lucht ik 's nachts. Haren evenmin gewassen. Wel lekker doorkammen dagelijks met een omgekeerd hoofd.  

    Ik kreeg driemaal een hand die ergens uit de wijde mouw tevoorschijn kwam. Eén hand voelde aan of het een oude dikke boomstronk was waar vijf resten van gesnoeide takken nog aan zaten. Een andere voelde als schuurpapier. De derde hand, hij zag eruit als de jongste, voelde als een vochtige nylon schuurspons. Twee handen waren donkerbruin met grijze spikkels. De andere was ietwat okerkleurig.  

     Hun gezichten verweerd en twee daarvan behoorlijk ingezakt naar verschillende kanten. Bij de derde was alles nog redelijk op zijn plaats. Onder zijn neus een harige zwarte snottebellenvanger. Op de gezichten van de andere twee groeide onkruid in gedifferentieerde grijstinten alle kanten op. Uit de neusgaten staken een paar struikjes. Hun wenkbrauwen hadden bij beiden de volledige vrijheid. Ik vond het een prachtstel.  
  Op het gelaat van kleinzoon Yusuf was nog geen haartje te bekennen. Wel op zijn hoofd, zwart en steil. Een mooie jongen met een stralend gebit. Nog wel. Van alle drie de bejaarden, plusminus dertig jaar jonger dan ik, zag ik af en toe nog een restje gebit staan. Hoe zij kunnen kauwen is mij een compleet raadsel. Maar goed. Ik ervaar hier wel meer onopgeloste raadsels. Sommige wil ik ook niet oplossen. Sommige moeten gewoon raadsel blijven.  

      De mannen kwamen en bleven. Zij trokken met hun gekleurde dikke synthetische warme dekens in de gele aan elkaar genaaide plastic zakken van de onbevolkte tent van Inam en zijn familie. Het bleken drie broers. Faisal, de oudste, is de vader van Inam, dat verklaart natuurlijk veel. Ibrahim en Achmed zijn zijn twee verweerde broers. De verweerde mensen hier lijken allemaal bejaard vanaf zo'n vijfenvijftig jaar.  

    Faisal heeft deze oase jaren geleden aangeplant met olijfbomen en er een mooie plek van gemaakt. Toen, ja nu herkende ik hem weer en hij mij. Het werd een onverwacht fijn weerzien. Het was zo'n twintig jaar geleden wellicht dat we elkaar voor het laatst gezien hadden. Vroeger, als wij met de wandeltrektocht door Houdra kwamen, was Faisal hier meestal en maakte voor ons thee. De laatste jaren was er niemand.  

    Mijn logeermannen hadden een mannenuitje. Dat gebeurt vaak. Mannen doen dat, even een nachtje bijkletsen in de woestijn. Vrouwen niet. Vrouwen moeten thuis bijkletsen, hun laatste oogmake-up bespreken en aan elkaar laten zien. Het hebben over lijf en leden, de kinderen en kleinkinderen. Sigaretje roken zonder hoofddoek en hopen dat er geen vent aan komt, want anders gaat de hoofddoek vliegensvlug om en is de lol van het sigaretje roken snel vergaan. 

     De mannen zetten thee, maakten een vuurtje in de tent en trokken zich terug. Al snel hoorde ik hen gezamenlijk bidden. Eén bad voor en de anderen vielen in. En gezamenlijk klonk herhaaldelijk het ‘Allahu akbar’ (22) en dat vind ik ook. Ik kan het van harte beamen en ik heb het vandaag misschien wel vaker gezegd dan zij, maar dan in mijn eigen taal wat op hetzelfde neerkomt. Er is één God met wel meer dan honderd verschillende namen, die hier zowel boven als beneden is, in jou en in mij. 

    Het bleek dat de mannen voer in de tuinen kwamen zoeken voor de geiten en schapen thuis. Er werd gestruind tussen struiken en bomen, afgebroken, opgeraapt, afgezaagd en gebundeld. Ook werd dikker hout verzameld voor hun vuurtjes thuis. Gekookt werd er eveneens. Lege blikjes bonen lagen overal rondgestrooid. Zo uit de handen laten vallen. Ook de dekseltjes, die lagen weer ergens anders. Pannen, gebruikte lepels en hier en daar een mes. Ik kon het spoor waar ze overal gewerkt hadden moeiteloos volgen. Touw, stukken rubberen slangen, repen stof, gereedschap, potje lijm, theeglaasjes, sigarettenpeuken, stukken hout, gebloemde kussens, brokken houtskool.   

   's Nachts heeft een van de broers zijn longen uit zijn lijf gehoest. Een van de anderen snurkte zo hard dat zelfs de vogels wakker bleven, want ik hoorde steeds 'Oehoe oehoe oehoe' en dat zei ik toen ook, maar in een iets andere toon namelijk 'ooeehhooee'.  Ik had best medelijden met hem en zijn broers.    
  Nadat ze in alle vroegte rustig uit de tent waren gekomen, stak de hoester een sigaretje op, waarna het hoesten stopte. Het leek of een van hen kou gevat had, want hij boog zich al sprokkelend  regelmatig voorover, zette zijn neus tussen duim en wijsvinger en blies met kracht naar buiten. ‘Flodder’ klonk het. Tussen het struinen door hebben ze kans gezien vis te koken, want in een groot deel van deze bijzondere plek is het nu nog te ruiken. Er staat ook een aangekoekte pan met wat water onder een palmboom te wachten totdat hij wordt schoongemaakt.  

   Om vier uur, toen de zon achter de bergen verdween, pakten ze hun buit van droge palmbladeren, groene bladslierten die voordien aan de boom hingen te waaien, droge struikjes, kleine en grotere takken bijeen. 

..........................................................en verder lezen in het boek 'Gedragen door de tijd'  Zien-Licht-Inzien

22.03 gedragen door de tijd.png
2020-08-24 13.06.13-1.jpg
bottom of page